Academische vrijheid als rechtsfilosofisch en praktisch probleem
Academische vrijheid is niet een probleem waar rechtsfilosofen in Nederland zich vaak druk over maken. We zien echter om ons heen een toenemend aantal landen waarin academische vrijheid onder druk staat. Het meest opvallende voorbeeld dit jaar was de Hongaarse wetgeving gericht tegen Central European University, die formeel alleen een probleem maakte van buitenlandse universiteiten gevestigd in Hongarije zonder zustercampus in het land van herkomst, maar die door iedereen herkend werd als een gerichte aanval op deze, niet door Orbansympathisanten bevolkte, onafhankelijke universiteit.
Op het IVR congres in Lissabon, dat in juli 2017 werd gehouden, was academische vrijheid wel een thema. In het plenaire debat daarover ging het niet zozeer over de filosofische grondslagen van academische vrijheid als wel over de praktische bedreigingen ervan. Heel wezenlijk is de verbinding die te leggen valt tussen de bescherming van academische vrijheid en de democratische rechtsstaat. Het is niet toevallig dat in Hongarije en Turkije naast universiteiten ook de rechterlijke macht, NGO’s en onafhankelijke media onder druk of buiten spel worden gezet. Academische vrijheid is een belangrijke voedingsbodem voor kritiek op een autoritair regime, niet alleen door de kritische opinies van academici, maar meer nog door het opleiden van kritisch denkende studenten, die de politiek van de toekomst beinvloeden.
Academische vrijheid in Hongarije en Turkije wordt extern bedreigd: door directe politieke interventies (zoals het ontslaan van academici), en door indirecte invloed zoals het verminderen van financiering of het verbinden van politieke voorwaarden aan financiering. De vrijheid kan echter ook intern bedreigd worden: door een te sterke invloed van het universiteitsbestuur op de activiteiten van academici, en door het onderling, peer-to-peer, beknotten van die vrijheid.
Onder dat laatste valt wellicht ook een gebrek aan solidariteit met collega’s die te maken hebben met een inperking van hun vrijheid. Wetenschappers kunnen elkaars vrijheid beknotten door de ander weg te zetten als onwetenschappelijk of zelfs gevaarlijk. Ze kunnen ook elkaars vrijheid onvoldoende verdedigen uit onverschilligheid, door de andere kant op te kijken als er politiek of bestuurlijk gevaar dreigt voor academische vrijheid, zoals nu in Hongarije en Turkije gebeurt. Een moeilijke vraag is dan wat die solidariteit moet inhouden. Solidariteit kan snel afglijden tot medelijden met onze arme collega’s die onderdrukt worden. Daar hebben zij echter geen behoefte aan: erkenning van hun academische vrijheid betekent ook dat collega’s hen serieus nemen als gesprekspartner, en niet over, maar met hen praten.
Voor sommigen lijkt het probleem van academische vrijheid misschien ver weg, maar ik denk dat we ons geen illusies moeten maken. De ontwikkelingen in Hongarije, Turkije en nu Polen laten zien dat ook landen die een functionerende rechtsstaat hadden, heel snel kunnen veranderen in een autoritaire staat. In elk geval zou er zoiets moeten bestaan als internationale solidariteit met rechtsfilosofen elders en de bereidheid om dit probleem aan te kaarten en op de agenda te houden. Dus laten wij ons sterk maken voor het publiceren van werk van collega’s die in hun eigen land niet meer mogen publiceren, voor het bezoeken van collega’s die hun land niet meer mogen verlaten, en voor het opleiden van studenten op zo veel mogelijk verschillende plaatsen zodat er genoeg onafhankelijke, kritische geesten zullen zijn om tegenwicht te geven aan politici die de democratische rechtsstaat ondermijnen.
Sanne Taekema
Deze post is ook beschikbaar in: Engels
Comments on this entry are closed.