In zijn solovoorstelling Met alle respect! kraakt Theo Maassen een maatschappij kritische noot wanneer hij zegt: ‘Vroeger had je politici die schetsten een droom en die hadden een plan hoe die droom te verwerkelijken. En nu heb je alleen nog maar politici die schetsen een nachtmerrie en die hebben een plan hoe die nachtmerrie te voorkomen.’
Ik geloof niet dat de cabaretier met zijn mistroostige observatie onze omgang met asielzoekenden voor ogen had. Toch vat het beeld goed het politieke en maatschappelijke discours samen over asiel, illegale immigratie en grensbewaking. Van links tot rechts horen we zeggen dat er sprake is van een asielcrisis, klinkt de waarschuwing dat we overspoeld zullen worden door een toevloed aan vluchtelingen, en wordt gepleit voor opvang in de regio, lekker dichtbij huis, om de stroom vluchtelingen in te dammen zodat we hier niet ontwricht zullen raken. Zijn het vandaag de vluchtelingen uit Syrië en Eritrea, eerst waren het de Irakezen, Afghanen, en Somaliërs en nog weer eerder de Kosovaren en Bosniërs. Noemden we ze vroeger nog gelukszoekers als voorwendsel om ze buiten de deur te houden, tegenwoordig durven we gewoon hardop te zeggen dat we ze hier niet willen. Zoetjes verhaspelen we daarbij het asielvraagstuk tot een probleem van illegale immigratie. Wat ons zorgen baart is niet de vluchteling die we verwachten omdat we hem hebben uitgenodigd (nooit teveel tegelijk natuurlijk), maar de toestroom aan mensen die mogelijk vluchteling zijn (want zeker weet je het nooit) en die zonder onze toestemming illegaal het grondgebied binnendringen. De vluchteling die illegaal de grens oversteekt stuurt ons in de war omdat we dachten dat wij het waren die bepaalden wie naar binnen mocht en wie niet. De vluchteling die er ineens is maar niet rechtens overvalt ons en zien we eerder als een indringer dan als iemand die onze bescherming zoekt. Hij is onze Alexander Akim, de man van buiten die de orde en rust die binnen onze grenzen heerst bruut verstoort.
Dat het discours over vluchtelingen sinds mensheugenis – Augustinus deed het al in De Civitate Dei – beladen is met termen als ‘toevloed’, ‘ontwrichting’, ‘overspoeling’, ‘crisis’ is niet onschuldig. Want wanneer wij worden overspoeld en weggespoeld, wanneer wij kopje onder dreigen te gaan dan zullen we kostte wat kost het tij keren. In de EU terugkeer Richtlijn, bijvoorbeeld, heet dat de fight against illegal immigration.
We schetsen een nachtmerrie en hebben een plan hoe die nachtmerrie te voorkomen.
Helemaal vlekkeloos verloopt dat niet. Integendeel, zoals onder meer het lot van de left to die boat laat zien. Uitzonderlijk is dat lot al lang niet meer – jaarlijks verdrinken duizenden ‘illegalen’ voor de kusten van Europa – maar wat het noemenswaardig maakt zijn de getuigenissen van de overlevenden, – onderzocht, opgetekend en gerapporteerd door Eerste Kamerlid Tineke Strik.
Dit is wat gebeurde: in de vroege lente van 2011 vertrokken 64 mensen in het nachtelijk donker vanuit Tripoli over zee naar Europa. Elke millimeter van de boot was gevuld met mens, voor water en voedsel was amper plaats. Op dag één verloor de boot koers. Op dag vijf of zes stierven de eerste mensen. Wanneer schepen – vissersboten, maar ook militaire vaartuigen die vermoedelijk onder NAVO-bevel staan – voorbij kwamen hielden de drenkelingen de kinderlijken in de lucht in een wanhopige poging duidelijk te maken dat zij in nood verkeren. Vanaf de schepen staarden verrekijkers hen aan. Een militaire helikopter wierp voedsel en water toe. Maar gered werden ze niet. Na vijftien dagen spoelde de boot aan aan de kust van Libië. Tien mensen hebben zich in leven weten te houden door urine vermengd met tandpasta te drinken.
In een zee van wetteloosheid waren de vluchtelingen overgeleverd aan de onverschilligheid van hen die voorbij voeren. Alsof hun leven het niet waard was gered en beschermd te worden, alsof ze niets waren, niets dan left to die.
Het plan om de nachtmerrie te voorkomen creëert zo zijn eigen slachtoffers. Dit werpt niet alleen lastige juridische vragen op maar doet ook een aanslag op ons denken. Ga maar na: het ergste gebeurt – lijken spoelen aan of verdwijnen naar de bodem van de zee- en toch is er niemand aan te wijzen die deze grensdoden op zijn geweten heeft (al ligt dat in het geval van de left to die boat anders omdat daar de plicht is verzuimd om drenkelingen te redden). Hoewel er, zoals de Amsterdamse hoogleraar migratierecht Spijkerboer zegt, weliswaar een indirecte relatie bestaat tussen de doden aan de grens en de manier waarop wij onze grenzen bewaken, is het niet zo dat staten in hun strijd tegen illegale immigratie opzettelijk vluchtelingen doden om ze buiten de deur te houden. We kunnen de verantwoordelijkheid ook moeilijk bij de verdronkenen zelf leggen. Het getuigt van buitengewoon slechte smaak te zeggen dat mensen er zelf voor kiezen een levensgevaarlijke oversteek te maken en dus zelf verantwoordelijk zijn als ze het niet redden.
Maar als er geen sprake is van een juridische schuld aan de zijde van de staat en er evenmin sprake is van een morele verantwoordelijkheid die ligt bij de migranten zelf, moeten we dan maar concluderen dat hier sprake is van domme pech die weliswaar te betreuren valt maar waar niemand iets aan kan doen? De vluchteling niet als gelukzoeker maar als ongelukkige pechvogel?
Toegeven aan domme pech zou nogal halfslachtig zijn en getuigen van een volslagen gedachteloosheid die volgens Arendt de keerzijde is van de moed te oordelen. Want in tijden van crisis, wanneer recht noch moraal ons tot richtsnoer zijn om het ergste te voorkomen, is volgens Arendt het vermogen tot oordelen het meest urgent. Natuurlijk, in het geval van de grensdoden zijn de mogelijkheden van het recht nog niet uitgeput om een betere balans te vinden tussen grensbewaking en de bescherming van mensenrechten. Maar Arendt herinnert ons eraan dat, wanneer het ergste zich voltrekt, we niet belangeloos moeten oordelen omwille van de ander en zijn menselijke waardigheid. Waar het op aankomt is juist de beslissing die wij met betrekking tot onszelf nemen. Als we Arendt ernstig nemen dan betekent dit dat we moeten vragen hoe wij de asielcrisis overleven, en niet alleen welke middelen het meest efficiënt en effectief zijn om de druk van illegale immigratie te bezweren. De vraag hoe wij de crisis overleven vraagt daarentegen of we datgene wat we doen om de stroom in te dammen nog wel kunnen herkennen als het onze. De maatstaf is daarbij niet de ander en zijn waardigheid, maar zijn wijzelf en onze democratische identiteit die nauw verweven is met de idee van een vrije en rechtvaardige samenleving. En dus staan we stil, denken na, en projecteren onszelf in datgene wat zich voor onze ogen afspeelt en waarin we verwikkeld zijn. Volgens de Amerikaanse politiek filosoof Bonnie Honig is het daarbij een goede oefening om ons vooruit te werpen in de toekomst, in de nasleep van de crisis waarin we er nog altijd zijn om de puinhoop op te ruimen. En daar, in de toekomst, is de belangrijkste vraag niet of we het overleefd hebben maar of we het overleefd hebben met onze democratische integriteit intact. Als we dat doen vinden we misschien vandaag de moed om in het aangezicht van duizenden en duizenden grensdoden te zeggen: dit kan niet. Dit kan niet. Het is misschien niet veel, maar het is in ieder geval niet halfslachtig en misschien zelfs wel principieel. Volgens Arendt is het het meest moreel betrouwbare antwoord in tijden van crisis. Dit kan niet stelt ons in staat om uit de kramp te komen van de nachtmerrie waarin wij het zijn die ten onder gaan en om de knoop te ontwarren tussen asiel en illegale immigratie. Zodat we weer durven te dromen over een toekomst waarin het anders is en na te denken over hoe we dat gaan doen.