Anders Breivik en Robert M. zijn niet in elk opzicht te vergelijken. Een al dan niet geestesziek fanatieke massamoordenaar is een ander mens dan een wie weet ook wel pathologische kindermisbruiker. Eigenlijk is het vreemd dat hen hetzelfde te wachten staat: langdurige opsluiting, al dan niet bij wijze van maatregel. Hooguit heeft Robert M. iets meer uitzicht op een oude dag in vrijheid– voor zover hij ooit nog met rust zal worden gelaten. Foucault merkte het al op: de strafrechtspleging is als een gezondheidszorg die elke zieke hetzelfde medicijn voorschrijft.
Robert M. heeft nog een kans deze dans te ontspringen, tenminste, volgens één van zijn advocaten. Beslissend bewijs tegen hem zou onrechtmatig zijn verkregen en dus niet mogen meedoen. Vóór 1996 of eigenlijk voor de Zwolsman-arresten zou Robert M. daarmee weg zijn gekomen. Maar sinds het regime van de nieuwe wet vormverzuimen (art. 359a Sv. c.a.) is dat nog maar de vraag. Onrechtmatig verkregen bewijs hoeft niet langer te worden uitgesloten. De rechter kan het al dan niet desgevraagd laten bij de vaststelling dat bewijs onrechtmatig is verkregen. Of desnoods iets minder straf geven en alleen in zeer ernstige gevallen het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaren. Voor andere vormverzuimen geldt als bekend ongeveer hetzelfde. Politie en justitie mogen min of meer ongestraft hun gang gaan, niet alleen in verzameling en waardering van bewijsmateriaal.
Advocaten die al dan niet met beroep op vormverzuimen opkomen voor hun cliënten, op wat voor al dan niet rechtmatige gronden dan ook, mogen niet rekenen op bijval vanuit een breed publiek. In de krant verzuchtte Wim Anker:
We krijgen pakken e-mails, vaak midden in de nacht verstuurd, dan weet je het wel. Scheldkanonnades en verwensingen. Ik lees alles. Alleen brieven van nadenkende mensen beantwoord ik, in het weekend. (…) We zijn geschrokken van de omvang van de zaak. Ik wil niet piepen en mauwen maar ik kan niet verhelen dat ik moe ben.
Niet alleen de straat keert zich tegen strafadvocaten. Ook collega Richard Korver, advocaat van de slachtoffers – nou ja, collega – nam de raadslieden van Robert M. de maat. Het zou voor niemand pas geven om een zo klaarblijkelijk schuldige en strafbare dader in bescherming te nemen, zelfs niet voor Robert M.’s eigen advocaten.
Misschien moet Robert M. maar blij zijn dat hij geen Korver als advocaat heeft. Met zo’n raadsman zijn verdachten nog slechter af dan zonder. Of is Korver niet meer dan een toonbeeld van opportunisme, van retoriek die niet meer dan cliënten- en uiteindelijk eigen belangen dient? Hoort zo’n advocaat niet eerder op dezelfde straat als die van de medemensen die Anker en anderen op de korrel nemen?
Valse kritiek op advocatuur in strafzaken is zo oud als het vak zelf. De antwoorden liggen al net zo lang voor de hand, al halen zij kennelijk weinig uit. Bijzondere gevallen daargelaten verdedigen advocaten geen tenlastegelegde feiten. Evenmin staan zij voor alle mogelijke belangen van hun verdachte cliënten. Zij behoren alleen en uitsluitend de rechtsposities van verdachte cliënten te behartigen. Als advocaten verweren voeren die er toe leiden dat hun cliënten min of meer vrijuit gaan, dan moet die straffeloosheid niet die advocaten worden aangerekend, maar de instanties die al dan niet in verzameling van bewijsmateriaal fouten hebben gemaakt, en uiteindelijk de rechter die uitspraak doet.
Bovendien wordt nogal eens vergeten dat niet alleen door het nieuwe regime van vormverzuimen weinig ruimte is overgebleven voor chicanes zijdens de verdediging. Buiten kijf staat natuurlijk wél dat advocaten tenlastegelegde feiten in twijfel moeten trekken als daartoe ook maar de geringste aanleiding bestaat. Niet alle schijn van bewijs leidt tot historische waarheid en daarom gaat het in het strafproces. Het beginsel is bekend, als al in de 18de eeuw verwoord door Blackstone: beter tien schuldigen vrijuit dan een onschuldige gestraft.
Toch blijft iets knagen. Vanwaar die onvrede met “verdediging van het onverdedigbare”, met advocaten die toch aan de verkeerde kant lijken te staan? Je kunt toch niet pleiten voor vrijwaring van straf voor mensen die zulke verschrikkelijke dingen op hun geweten hebben? Een advocaat is uiteindelijk toch ook een mens? Hoe kan die leven met de schijn van handlangerschap? Volgens grand old man van de beroepsethiek voor juristen, David Luban, is dit het kernprobleem van de beroepsethiek voor advocaten: op het moment dat je een cliënt bijstaat wordt je onvermijdelijk min of meer zijn handlanger, niet alleen in strafzaken. Zo heeft de straat misschien niet helemaal ongelijk: mag je als mens, hoe ook onherkenbaar verkleed als advocaat, “monsters” als Breivik en Robert M. aan een vluchtweg helpen, hoe legaal ook?
Maar wiens schuld is nu eigenlijk dat “juridische achterdeurtje” waardoor Robert M. zou kunnen ontsnappen? Als bewijs tegen hem inderdaad oneigenlijk is verkregen, dan heeft hij toch recht op een zekere schadevergoeding? En waarom zou de staat niet boeten voor dergelijk wangedrag, door diezelfde staat minder of geen straf tegen een “mishandelde” verdachte te gunnen? Dat lijkt te kloppen als een bus, tenminste, zolang strafrecht publiekrecht is dat zich onder rechterlijk toezicht afspeelt tussen strafvorderlijk justitiabelen en de staat.
Hoezeer een dergelijke afrekening ook in strijd is met “het rechtsgevoel” – tenminste dat van “het gezonde verstand”. Zoals wel vaker heeft dat gezonde verstand het niet helemaal bij het verkeerde eind. Strafrechtspleging kan ook iets betekenen voor “de derde partij”, voor slachtoffers, in termen van genoegdoening en soms zelfs schadevergoeding. Voor die slachtoffers is vrijwaring van straf minder redelijk. Waarom moeten zij worden gestraft voor fouten van de overheid waarmee zij niets te maken hebben?
Tenminste vanuit dit gezichtspunt lijkt het dan ook beter om vormverzuimen anders af te rekenen. Verkeerd behandelde of zelfs echt mishandelde verdachten zouden schadevergoeding kunnen krijgen, net zo goed als foute ambtenaren zouden kunnen worden aangepakt. Dat is in ieder geval beter voor slachtoffers en zou ook afgezien daarvan beter kunnen werken tegen ambtelijk wangedrag dan de tandeloze Wet Vormverzuimen. Hier geeft Scandinavië wél het goede voorbeeld.
Zo beschouwd ligt de fout niet bij de advocaten, maar bij de halfhartigheden van het hele systeem. Als we echt iets willen doen voor slachtoffers, en voor advocaten als slachtoffers van toch niet zo gezond verstand, dan moeten we niet gaan voor steeds meer straf, maar voor een strafvordering waarin schuldige en strafbare verdachten niet op oneigenlijke gronden de dans ontspringen. Dan blijven die advocaten ook buiten schot, tenminste op dit punt.
Met zelfbenoemd held van slachtoffers Richard Korver is daarmee nog niet afgerekend. Wél is duidelijk dat zijn verwijten aan de verdediging van Robert M. geen doel treffen. Bovendien is het maar de vraag of Korver zijn eigen cliënten werkelijk bijstaat met misplaatste kritiek op zijn collega-advocaten. Zijn opmerkingen maken immers duidelijk dat hij zijn eigen vak niet verstaat en dat is in ieder geval niet bevorderlijk voor zijn geloofwaardigheid als advocaat.
Bovendien huilt hij mee met “het gezonde verstand” dat strafadvocaten ziet als handlangers van de misdaad. Zulke strafadvocaten zijn er, maar dat heeft niets te maken met de verdediging van Robert M. Eerder maakt Korver zichzelf medeplichtig aan stemmingmakerij tegen bona fide strafadvocaten. Niet best allemaal, nog afgezien van de voor Korver kennelijk evenmin belangrijke waarde van confraternaliteit.
Wat een publiciteitsgeilheid allemaal, van Korver en anderen, net als in de zaak tegen Breivik. Waarom moesten zijn modieus uitgedoste advocaten zo gladjes op een narcistische glamour-foto, vertoond in zo’n beetje alle internationale media? Alsof zij spelers zijn in een vreemd totaaltheater dat niet meer dan nominaal doorgaat voor rechtsverwerkelijking.
Eigenlijk geldt dat voor de strafrechtspleging als zodanig, nog afgezien van de uiterlijke vormen en somtijds vreemde rituelen er van. Want wat is eigenlijk strafrechtelijke rechtsverwerkelijking? Dat de misdadiger zijn verdiende loon krijgt? En/of dat straf leidt tot minder misdaad? En/of dat de straf de niet mis te verstane “mededeling” is dat wangedrag wordt afgekeurd? Als bekend zijn tegen deze en dergelijke opvattingen dermate overtuigende kritieken geleverd dat het nog steeds wachten is op een werkelijke rechtvaardiging van straf als officieel en opzettelijk toegebracht leed. Want iets anders is straf niet, volgens de rechtsdogmatiek net zo goed als in de beleving van boetelingen.
Dit is het delegitimatieprobleem: afgezien van onomstreden sturende werking van boetes en soms van andere straffen er is geen echte grondslag voor (gevangenis)straf, toch lijkt het zonder straf ook niet te gaan. Gisolf zei niet voor niets dat hij heel goed weet dat hij het als strafrechter altijd verkeerd deed: of je laat slachtoffers en de samenleving in de kou staan, of je laat daders zinloos lijden en vaak nog slechter worden, met alle gevolgen voor daders en de maatschappij van dien.
Uiteindelijk rechtvaardigt dat gebrek aan grondslagen ook en met name partijdig optreden van advocaten voor verdachten van misdrijven. Als er geen legitimatie is voor het leed van de straf, dan mogen niet alleen advocaten zich verzetten tegen vooruitzichten van zinloos lijden.
Maar straf voor daders is toch goed voor slachtoffers? Liefst levenslang of tenminste twintig jaar? Jammer alleen dat nogal wat onderzoek uitwijst dat slachtoffers helemaal niet uit zijn op zware straffen. Veel belangrijker vinden zij de veroordeling of eigenlijk de schuldigverklaring. Daaruit blijkt voor hen in ieder geval dat zij het zelf niet hebben gedaan. Aan nog meer leed hebben uiteindelijk ook slachtoffers niets.
Als strafrecht werkelijk dienstbaar moet zijn voor slachtoffers, dan moet dat strafrecht nog veel verder worden hervormd dan alleen in gevolgen van vormverzuimen. Leed ondergaan door daders maakt niets goed. Laat daders goedmaken wat zij hebben misdaan, voor slachtoffers en de maatschappij.
Robert M. noch Breivik kunnen dat ooit volbrengen. Hun schuld is te groot om door welk menselijk werk dan ook ongedaan te worden gemaakt. Toch moet in ieder geval Robert M. niet groter worden gemaakt dan hij is, ook niet in de beleving van zijn slachtoffers. Dat doet hen geen goed. Zo beschouwd kunnen die slachtoffers beter omzien naar een andere advocaat. Want wat doet Korver meer dan zout in wonden wrijven? Beter had hij zijn eigen cliënten en hun kinderen kunnen uitleggen dat hun echte zorgen door strafrechtspleging en straf niet kunnen worden weggenomen. En dat de advocaten van de verdachten gegeven de regels gewoon hun werk deden en doen.
Toch wordt de verdediging van verdachten er niet eenvoudiger op. Eertijds was “de tegenpartij” alleen de staat. Die moet tegen een stootje kunnen, ook als kennelijk schuldige en strafwaardige daders de dans ontspringen. Nu doen slachtoffers mee, waardoor het tenminste menselijkerwijs moeilijker wordt om dergelijke verdachten onvoorwaardelijk bij te staan. Slachtoffers hebben niet alles aan straf voor daders, maar vrijwaring van straf voor daders doet hen nog veel minder goed.
Straf als leedtoevoeging blijft voor weinig dingen goed. Daders worden er niet beter van, slachtoffers en de samenleving soms en met mate. Niet alleen advocaten maar eigenlijk alle betrokkenen moeten daarvan zijn doordrongen, mét respect voor slachtoffers van delicten. Dergelijke spanningsvelden maakt strafrechtspleging niet alleen juridisch maar ook menselijkerwijs meer dan belangwekkend. Simpele les: handel niet alleen vanuit de valse schijn van juridische autoriteit, maar ook en met name vanuit het besef dat ook strafrechtspleging uiteindelijk over niets anders dan mensen gaat.
Rechtsregels hoe ook uitgelegd wijzen dan niet meer dan een deel van de weg. Recht is niet genoeg. Strafadvocaten en anderen moeten zich ook afvragen hoe met juridische mogelijkheden moet worden omgegaan, gegeven alle rechten en belangen die op het spel kunnen staan. Dit is beroepsethiek: lawful but better not awful. Al kan aan de regels, niet alleen die van de Wet Vormverzuimen, ook nog wel iets ten goede worden gedaan.
{ 1 comment… read it below or add one }
Een interessant punt is wie in het strafproces tegenover elkaar staan. In Nederland kennen we van oudsher een ‘gematigd accusatoir proces’ dat onder invloed van Europese mensenrechtenjurisprudentie wellicht wat is toegegroeid naar het common law-model waarin twee partijen gelijkwaardig tegenover elkaar staan. In beide gevallen is er voor de roluitoefening van de advocaat niet echt een probleem want in beide gevallen heeft hij de Staat tegenover zich. Wel past binnen het gematigd accusatoire proces minder dat de advocaat de rol van officer of the court op zich neemt, maar dat terzijde. Hoe dan ook verkeert de advocaat die een verdachte bijstaat in een underdogpositie tegenover de staat en is aan hem de taak zorg te dragen dat zijn cliënt een eerlijk proces krijgt. De advocaat kan dan ook ‘vol’ tegen zijn wederpartij ingaan als dat nodig is en hij hoeft geen argument te schuwen (behoudens bijvoorbeeld ernstige, ongefundeerde beledigingen). Maar die opstelling wordt wel een stuk lastiger als je niet het machtige overheidsapparaat maar juist een (andere) kwetsbare partij in het proces tegenover je hebt, het slachtoffer. Misschien zou dit niet direct gevolgen moeten hebben voor de beroepsethische opstelling van de advocaat. Wat Kapteijn echter laat zien, is dat het maatschappelijk onbegrip over de advocaat die een verdachte bijstaat nog toeneemt juist doordat het slachtoffer meer zichtbaar is in het strafproces; zelfs andere advocaten willen het niet begrijpen. De advocaat van de verdachte komt rechtstreeks tegenover het slachtoffer te staan en zal zich dus ook in voorkomende gevallen tegen het slachtoffer moeten afzetten. Maar advocaten zijn ook maar mensen, en als zij vanuit gevoeligheid voor de maatschappelijke verontwaardiging aarzelingen krijgen om hun verdachte cliënt optimaal bij te staan (stel je voor dat Korver zelf in een strafzaak optreedt, kan hij zich dan weer de daarbij passende rol aanmeten?) leidt dat tot een rolerosie die een eerlijk strafproces ondermijnt.