Govert den Hartogh is emeritus-hoogleraar ethiek, Universiteit van Amsterdam
Wat Thomas Mertens niet betwist, is dat de huidige hybride opzet van het NJLP niet werkt. Dat is niet moeilijk te begrijpen: buitenlandse auteurs hebben geen enkel motief om uit eigen beweging een artikel aan te bieden aan een Nederlands tijdschrift met ten dele Nederlandstalige artikelen. Als het NJLP een artikel van een buitenlandse auteur opneemt, is dat artikel bijna altijd op uitnodiging vanuit Nederland geschreven: een bijdrage aan een Nederlandse conferentie of zomerschool, of een focus-artikel waarop Nederlanders commentaar leveren. Op zichzelf een goede formule: iedereen wil wel even in het middelpunt van de belangstelling staan, zelfs op een provinciaal podium, en zulke nummers zullen vervolgens zeker lezers vinden.
Daarnaast verschijnen Engelstalige artikelen van vaak jongere Nederlandse of Vlaamse auteurs voor wie de stap naar het echte internationale forum nog te groot is. Maar deze twee soorten input zijn samen blijkbaar toch onvoldoende om het karige aanbod aan Nederlandstalige artikelen te compenseren.
Als we dan echter teruggaan naar een zuiver Nederlandstalig blad, valt dit deel van het aanbod ook nog eens weg en daarmee wordt het probleem natuurlijk alleen maar groter. Dus zelfs als er behoefte zou zijn aan zo’n publicatiemedium, kunnen we inmiddels vaststellen dat we in die behoefte niet op aanvaardbaar niveau zullen kunnen voorzien.
Hebben we behoefte aan zo’n medium? Het is een vraag die Thomas niet stelt. Het NJLP neemt twee soorten Nederlandstalige artikelen op. Artikelen van het eerste soort behandelen een algemeen rechtsfilosofisch of rechtstheoretisch probleem in aansluiting aan de internationale discussie; het is al zeldzaam als er in de voetnoten één Nederlandse auteur wordt genoemd. Door zulke artikelen in het Nederlands te publiceren, wordt het mogelijke lezerspubliek met meer dan 95% ingekrompen. Ook Nederlandstalige lezers zouden het artikel praktisch even vaak, of misschien wel vaker, raadplegen als het in het Engels in een internationaal tijdschrift was gepubliceerd. En hoeveel men ook mag aanmerken op het peer-review stelsel, het werkt beter als geput kan worden uit een grotere voorraad deskundige reviewers, en het tijdschrift zich de luxe van hoge standaarden van kwaliteit kan veroorloven.
Een enkele keer bevat het NJLP daarnaast ook artikelen die specifiek-Nederlandse discussies, bijvoorbeeld het blasfemie-verbod, van rechtsfilosofisch commentaar voorzien. Het heeft zin zo’n artikel in het Nederlands te publiceren. Dat commentaar zou echter op de bewuste discussie veel meer, of laten we reëel zijn en zeggen: überhaupt alleen enige invloed kunnen hebben als het in een algemeen-juridisch medium zou verschijnen, bijvoorbeeld het NJB of Ars Aequi. Datzelfde geldt ook voor de vaak interessante redactionele commentaren waarmee het blad opent. Thomas noemt Filosofie & Praktijk als lichtend voorbeeld, maar voor dat evenzeer noodlijdende tijdschrift gelden precies dezelfde bezwaren.
Er is dus te weinig vraag en te weinig aanbod: de tijd van Nederlandstalige tijdschriften voor een vak als rechtsfilosofie is definitief voorbij. Laten we de aanstormende generatie stimuleren om in het Engels te publiceren op internationaal niveau, en in algemene Nederlandse tijdschriften (en kranten) rechtsfilosofische bijdragen te leveren aan Nederlandse discussies.
Rest de mogelijkheid van de vlucht vooruit, naar een echt internationaal tijdschrift. Thomas noemt een aantal eisen waaraan voldaan moet zijn wil zo’n initiatief enige kans op succes hebben. Een eis die mijns inziens niet van toepassing is, is de aansluiting bij een goed functionerend internationaal onderzoekersnetwerk. Die eis is zinvol voor een niche-tijdschrift als Kantian Review: zo’n tijdschrift zou het niet redden als de onderzoekers die elkaar op internationale conferenties over de niche-thematiek ontmoeten niet wisten dat hun collega’s dat ook lazen. Maar niemand leest een algemeen tijdschrift van kaft tot kaft, het heeft alleen bestaansrecht als publicatie in dat tijdschrift een indicatie van kwaliteit is. Als zo’n tijdschrift nauw verbonden is met een vereniging (ARSP, Filosofie & Praktijk), kan dat de doodsstrijd van dat tijdschrift alleen maar verlengen.
Van belang is wel dat een tijdschrift een eigen signatuur heeft. Wat dat betreft zou ik veel verwachten van een European Journal of Legal Philosophy. Tijdschriften als het European Journal of Philosophy en Ethical Theory and Moral Practice (in Nederland gebaseerd) doen het ook redelijk goed, zo op juridisch domein ook een tijdschrift als het European Journal of Health Law. Zulke bladen bieden een tegenwicht tegen het dominante Amerikaanse provincialisme in de wetenschappelijke wereld.
Noodzakelijk voor succes zijn wel: een goede uitgever (met open access regelingen) en een brede en enthousiaste internationale redactie die er vanaf het begin in slaagt kwalitatief goede reviews binnen redelijke termijnen los te peuteren. Dat dit gaat lukken is allerminst gegarandeerd, daar heeft Thomas gelijk in.
Maar als we daar te weinig fiducie in hebben, is het alternatief niet om nostalgisch terug te vallen op de vervlogen glorie van ons oude clubblaadje.
Deze post is ook beschikbaar in: Engels