Juan Amaya Castro is post doc aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Onlangs nam het kabinet een wetsvoorstel aan waarmee wederom de Rijkswet op het Nederlanderschap zal worden gewijzigd. Dit keer betreft het de Nederlandse expats in den vreemde. Nederlanders die buitenlander zijn waar ze wonen. Als deze Nederlanders, om welke reden dan ook, de nationaliteit willen aannemen van het land waar ze wonen dan zullen ze hierdoor hun Nederlanderschap kwijtraken. Niks geen dubbele nationaliteit meer. Het Nederlanderschap is een exclusief goed, een monogame relatie. Dat is zo voor buitenlanders die Nederlander mogen worden, dus waarom niet voor Nederlanders die een andere nationaliteit aannemen?
Ruim 21 duizend Nederlandse expats tekenden tevergeefs een petitie tegen dit voorstel. Ze klaagden o.a. over het verlies aan mobiliteit. Afgelopen 5 maart werd de expat-mobiliteitszaak verder ondersteund door een hoofdartikel in het NRC Handelsblad. Centraal stond het oh zo Nederlandse argument, namelijk dat dit slecht is voor de handel. Topmensen uit het bedrijfsleven worden aangehaald en een enkeling heeft het zelfs over een ‘omgekeerde braindrain’. Echter, hoeveel Nederlandse expats zouden de dubbele nationaliteit ondersteunen voor allochtonen? Is hun mobiliteit niet goed voor de handel misschien?
Beide argumenten lijken mij even onzinnig als de argumenten voor de wetswijziging zelf, namelijk als een bewijs van meedoen, van verbinding, en van loyaliteit. Ik denk niet dat er iemand is die het paspoortformalisme daadwerkelijk als vervanging ziet voor een echt gevoel van vaderlandsliefde. In ieder geval zijn voor- en tegenstanders het eens dat wat er met het staatsburgerschap gebeurt gerechtvaardigd kan worden met een verwijzing naar een vaag, empirisch niet verifieerbaar, zogenaamd algemeen belang. Van beide argumenten gaan mijn ogen dus rollen. Goed voor de handel? Wie weet!? Meer loyaliteit? Hoezo!?
Een paar duizend of zelfs honderdduizend mensen meer of minder met dubbele nationaliteit: Echt waar, niemand die het gaat bemerken. Wat in ieder geval vaststaat is dat paspoorten tegenwoordig voornamelijk dingen zijn waarmee mensen het leven moeilijk gemaakt wordt. Krengen zijn het. De laatste dagen moest ik vaak denken aan een foto van een meneer die in de jaren ‘40 of zo zijn paspoort had verbrand, iets uit mijn geschiedenisboek op de middelbare school, denk ik. Of niet? Met Google en Wikipedia heb ik hem snel weer gevonden: Garry Davis! In 1948 gaf hij zijn nationaliteit op (die van de VS) en verklaarde zich een wereldburger. Later kwam zijn organisatie met een heus Wereldpaspoort, gebaseerd op artikel 13 lid 2 van de Universele Verklaring. Met dat paspoort hebben hij en velen anderen door heel de wereld gereisd, maar vraag mij niet hoe. Echter, nergens iets over het verbranden van zijn paspoort.
Nu ben ik geenszins van plan om mijn paspoort te gaan verbranden. Daar ben ik veel te laf voor. Maar het idee dat helemaal niemand dat doet vind ik eigenlijk verontrustend. Meer dan een symbool voor mobiliteit zijn ze namelijk een symbool voor het gebrek eraan. Zoals ik al zei: krengen.
Echter, dankzij internet kom ik er achter dat er toch mensen zijn die hun paspoort verbranden (en dat laten filmen om het op YouTube te plaatsen). Dit gebeurt voornamelijk uit protest tegen het gewapend of anderszins onrechtvaardig optreden van hun diverse regeringen. Natuurlijk, een paspoort is niet je nationaliteit, zoals de duizenden asielzoekers weten die hun paspoorten om weer andere redenen vernietigen. Binnenkort heb je bovendien niet eens meer een paspoort nodig. Zo kwam ik onlangs via Heathrow het VK binnen door naar een camera te kijken: gezichtsherkenning. Biometrie zal paspoorten overbodig maken.
Dus waarom verbranden? Je bevrijdt je in ieder geval van het opgelegde fetisjisme.
Of, je hebt het geval van Garry Davis, Mike Gogulski en een paar anderen, die zich door de bureaucratische rompslomp wurmen om daadwerkelijk een burger van de wereld te worden, of met andere woorden, stateloos, met alle voornamelijk vervelende gevolgen van dien.
In de inleiding tot hun boek Cosmopolitanism in Context, halen Roland Pierik en Wouter Werner een hele reeks politieke en rechtsfilosofen aan, om met enige instemming uiteindelijk aan te sluiten bij Allen Buchanan en zijn oproep om instituties serieus te nemen. De rechtsfilosofische en politiek filosofische blik richt zich als gebruikelijk voornamelijk op de staat of op formele publieke instituties. Daar lijkt onze voornaamste arbeid te liggen.
Hun eerste verwijzing is echter naar Martha Nussbaum en haar pleidooi voor een herstel van “the very old ideal of the cosmopolitan, the person whose primary allegiance is to the community of human beings in the entire world.” Voor Nussbaum gaat het minder om de staat en meer om het ethische subject; degene die aan een paspoort wordt gebonden als symbool voor verbinding en loyaliteit. Haar cosmopoliete subject opent zichzelf op empatische wijze naar de wereld, naar verbindingen voorbij de nationale gemeenschap.
Hier en nu wil ik echter de vrijwillig statelozen en burgers van de wereld een hart onder de riem steken en, wellicht met Diogenes, een pleidooi houden, niet zozeer voor de cosmopoliet die zich ethisch opent naar de wereld, maar vooral voor de boodschap van de paspoortverbranders die het vereiste van verbondenheid en loyaliteit aan één specifieke staat, hoe impliciet ook, resoluut afwijzen.
En in navolging (min of meer) van Cato (de Oude) ben ik overigens van mening dat vreemdelingendetentie afgeschaft dient te worden.
Deze post is ook beschikbaar in: Engels