De identiteit van ons ‘Netherlands Journal for Legal Philosophy’
Met veel genoegen heb ik het mooie, evenwichtige pleidooi gelezen voor verdere internationalisering van NJLP. Ik begrijp daaruit dat de huidige koers grotendeels wordt voortgezet, met dien verstande dat geen belang meer wordt gehecht aan de band met praktijkjuristen en dat Nederlandstalige stukken als een soort tweederangsstukken nog wel worden geaccepteerd maar zeker niet actief worden geworven.
Belangrijkste punt is kennelijk de overstap naar een andere, internationale uitgever. Ik vrees dat daar misschien wat teveel van wordt verwacht. Zoals eerder aangegeven denk ik nog steeds dat er op de markt van rechtsfilosofische en rechtstheoretische tijdschriften geen ruimte is voor nog een algemeen tijdschrift en dat het overstappen naar een grote commerciële uitgever dus bijzonder risicovol is (het tijdschrift leeft nu van de subsidies van de VWR en van Boom, beide zouden wel eens kunnen opdrogen als het tijdschrift een eigen koers gaat varen). Dat internationaal hoog aangeschreven tijdschriften alleen bij de gratie van dinosaurusachtige internationale uitgevers bestaan lijkt me overigens een misverstand, zie bijvoorbeeld de German Law Journal of – meer recent – Critical Analysis of Law (Toronto, waar ik zelf bij betrokken ben).
De band met de rechtspraktijk zou weleens een unique selling point kunnen zijn voor ons tijdschrift, naast de hybridisering waar Roland naar verwijst en waarover ik eerder een warmbloedig maar ook wetenschappelijk verankerd betoog schreef. Schrijven over diversiteit en pluraliteit is een ding, het in de praktijk brengen is iets anders, dat mag duidelijk zijn. Daar komt bij dat uit de statistieken blijkt dat de meest gelezen artikelen van NJLP vrijwel allemaal Nederlandstalig zijn. Dat is ontnuchterend en ik begrijp de vlucht naar voren, maar ik vind die onverstandig. Ik lees in sommige reacties overigens een zekere laatdunkendheid ten aanzien van Nederlandstalige publicaties die niet alleen onnodig is maar ook onwenselijk. De kracht van het tijdschrift schuilt in een – steeds te realiseren – ‘reflective equilibrium’ tussen abstract, theoretisch onderzoek en lokale juridische inzichten en interpretaties. In de band met de rechtspraktijk moet dan wel worden geïnvesteerd, en ik geeft toe dat ik daar in mijn termijn weinig aan heb gedaan omdat het zaak was eerst de internationalisering te stimuleren (de naamsverandering van het tijdschrift was mijn eerste initiatief, dan het uitnodigen van Antony Duff, vervolgens het hameren op opname in databases, en uiteraard het onderhandelen met Boom over de NWO subsidie zodat we twee bijzonder goed verlopen internationale conferenties konden organiseren). De tijd lijkt mij nu rijp om te consolideren en voort te gaan met stevig te investeren in excellente redacteuren met een uitstekend internationaal trackrecord en goede banden met Nederland, en – zou ik voorstellen – theoretisch goed onderlegde redacteuren met wetgevende, rechtsprekende of advocatuurlijke ervaring en goed kennis van het positieve recht.
De opmerking dat ik tegen bijeenkomsten van de Raad van Advies zou zijn stuitte mij wat tegen de borst. Het idee was om de adviesraad te internationaliseren voordat we die weer zouden activeren en de lijn die de nieuwe hoofdredacteur uitzet is ook de mijne: geen verantwoording aan de Raad van Advies, maar uiteraard wel steun, commentaar en kritisch volgen.
Mocht de VWR besluiten akkoord te gaan met een nieuwe uitgever dan wens ik de redactie veel succes toe – en mocht de VWR menen dat het verstandiger is nog eens met Boom om de tafel te gaan zitten dan wens ik de redactie uiteraard ook veel succes toe. Het mag duidelijk zijn waar mijn voorkeur ligt.
Comments on this entry are closed.