Jaarlijks één internationaal profilerend special issue en één meer valoriserend (deels Nederlands-talig) nummer
Door Wouter Veraart
Als ik de reacties tot nu toe lees, denk ik dat je daarmee al bijna een hele (zij het wat navelstaarderige) jaargang NJLP zou kunnen vullen: het tijdschrift leeft kennelijk nog wel degelijk bij velen! Er is wel sprake van een tweedeling. Er zijn de internationalen, die menen dat de dagen van een nationaal, deels Nederlandstalig rechtsfilosofisch tijdschrift zijn geteld. En dan zijn er de hybriden, degenen die in het tijdschrift wel nog ruimte willen houden voor de Nederlandse taal, voor nationale (en Vlaamse) kwesties en de rechtspraktijk. Duidelijk is dat er structureel te weinig kopij blijkt te zijn om jaarlijks drie hoogwaardige nummers uit te kunnen blijven brengen.
Hoe nu verder? Wij zijn (meestal) rechtsfilosofen, of rechtstheoretisch bevlogen juristen. Voor zover wij aan de universiteit werken, krijgen wij tegenwoordig van onze werkgever een dubbele opdracht mee. Aan de ene kant moeten wij ons internationaal profileren: door te publiceren in toptijdschriften of bij gerenommeerde uitgevers, tegenwoordig liefst in open access. Aan de andere kant moeten wij lokaal valoriseren, en dat laatste betekent: ons nuttig maken ten behoeve van de ons omringende maatschappij in allerlei opzichten. De spagaat waarin het NJLP verkeert, is met andere woorden ook de spagaat waarin wij ons als rechtsfilosofen bevinden en voorlopig zullen blijven bevinden.
Zolang de VWR en het tijdschrift met elkaar verbonden blijven, denk ik dat deze spagaat leidend moet blijven voor de afzienbare toekomst van ons tijdschrift. Dus kies ik partij voor de hybriden. Ik sluit me inhoudelijk aan bij het voorstel van Mireille Hildebrandt dat ook ergens op deze pagina staat, dat voorziet in twee nummers per jaar, onder behoud van de huidige naam NJLP (je moet ook niet steeds van naam willen wisselen). Concreet zou ik voorstander zijn van jaarlijks één internationaal profilerend special issue, en één algemeen nummer waarin ruimte is voor allerlei bijdragen (die ook Engelstalig mogen zijn) en die wat mij betreft ook plaats mag bieden aan kortere opiniestukken of debatjes (niet “peer reviewed”), naast “peer reviewed” artikelen. Voordeel van dit format is dat je de lichtere stukken op verzoek kunt laten schrijven en dus niet volledig afhankelijk bent van wat er toevallig wordt ingezonden. Ook de recensierubriek zou ik graag behouden.
De door Den Hartogh (aan het slot van zijn brief) misprijzend gebruikte term “clubblaadje” komt, met een positieve draai, in de richting van wat mij daarbij voor ogen zou staan: een podium van en voor rechtsfilosofen en rechtstheoretisch geïnteresseerde juristen, uit wetenschap en praktijk, die elkaar bijlichten over interessante kwesties, ook wanneer die uitsluitend spelen in het Nederlands taalgebied. Laat dat een plek zijn waarin de rechtsfilosofie centraal staat in zijn relatie tot zijn bredere maatschappelijke context, met relevantie voor een breder, rechtstheoretisch geïnteresseerd publiek. Ik ben het eens met Mireille Hildebrandt dat er nog steeds voldoende kopij is om dit ene nummer jaarlijks te vullen. Bij het sterk internationaal gerichte special issue speelt het kopijprobleem helemaal niet, omdat dat nummer altijd voorgeprogrammeerd is.
Ten slotte: ik ben het niet eens met degenen die beweren dat de rechtsfilosofie in zijn toepassing op de nationale en lokale praktijk uitsluitend aan bladen als Themis, NJB en Ars Aequi zou moeten worden overgelaten. Deze bladen hebben toch primair een algemeen juridische insteek. Voor rechtsfilosofen blijft het belangrijk een eigen podium te hebben waarin zij met elkaar en met een breder publiek in debat blijven over wat hen bezighoudt en wat zij kunnen bijdragen aan een wereld die schreeuwt om reflectie.
Comments on this entry are closed.