Pauline Westerman is hoogleraar rechtsfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen
Ik meende dat het beter was om me als oud-lid van de R&R-redactie (1998-2006) buiten de discussie te houden, maar ik kan het toch niet laten om enige kanttekeningen te maken bij de nieuwe plannen van de redactie en de reacties die daarop volgden, temeer daar ik niet live aanwezig kan zijn bij de discussie volgende week.
De redactie bepleit een intensivering van de ingezette koers naar internationalisering, met name teneinde het hoofd te bieden aan het chronische kopijtekort.
Ik zit momenteel zelf in twee heel verschillende redacties. RM Themis (uitgeverij Paris) en Theory and Practice of Legislation, dat eerder werd uitgegeven door Hart maar tegenwoordig door Taylor & Francis nadat Hart daarin was opgegaan. Beide bladen kampen met hetzelfde probleem: gebrek aan kwalitatief goede kopij. Bij Themis valt het nog mee -hoewel ook daar het aanbod fors terugloopt- maar bij TPLeg is het bar en boos. Ondanks de gerenommeerde uitgever, ondanks de internationale samenstelling van de redactie en ondanks het feit dat het tijdschrift een terrein bestrijkt waarop geen anderen zich begeven, hebben we grote moeite de nummers te vullen. De spontane inzendingen komen veelal uit obscure oorden, en zijn niet zelden hoogst verdacht (zo presteert een Pakistaanse inzender het om binnen een jaar tijd 8 artikelen in te zenden die alle over geheel verschillende onderwerpen gaan; nooit reageert hij op onze suggesties voor wijzigingen). Daardoor moest ook TPLeg haar toevlucht nemen tot de bekende themanummer-truc.
Ik heb weinig reden om aan te nemen dat de toestand rooskleuriger zal zijn bij een European Journal of Legal Philosophy zoals nu wordt voorgestaan. Integendeel, een dergelijk blad zal moeten concurreren met andere internationale rechtsfilosofische tijdschriften en men kan zich afvragen waarin dan de meerwaarde van het nieuw op te richten blad moet schuilen. Waarom sturen we niet gewoon onze bijdragen naar ARSP of Ratio Juris? De enige manier om een dergelijk EJLP nog enigszins te laten slagen is om werkelijk een Europese redactie te vormen, met redactieleden uit de verschillende deelnemende landen, net zoals R&R vroeger Rotterdamse, Groningse en Amsterdamse leden herbergde. Dan kun je hopen dat die redacties hun kennissen en collega’s manen om erin te schrijven. Dan ben je niet meer verbonden aan alleen VWR maar diverse nationale secties, alle overigens met hun eigen problemen, maar dit terzijde.
Terwijl de voordelen van een nieuw EJLP hoogst dubieus zijn, zijn de nadelen evident. Deze nadelen tekenen zich nu al af, sinds R&R veranderde in NJLP. NJLP wordt inderdaad nauwelijks gelezen door juristen; en dan doel ik niet alleen op praktijkjuristen maar ook op onze academische collegae juristen. Ook vroeger was de belangstelling van die zijde niet overdonderend, maar nu kampen geïnteresseerde juristen met een dubbel probleem: ze moeten niet alleen door het filosofisch jargon heen maar ook door dat Engels, dat nu eenmaal voor velen een obstakel is. Dat is jammer omdat de problemen die aan bod komen -er werd bijvoorbeeld erg veel geschreven over godsdienstvrijheid de laatste tijd- wel degelijk op de belangstelling van de gemiddelde jurist kan rekenen.
Het is op dit punt dat de praktische problemen van een tijdschrift in nood raken aan een fundamentelere vraag: waartoe zijn rechtsfilosofen op aarde? Om de zoveelste interpretatie te geven van Raz’ `exclusionary reasons’? Om nog eens te herhalen dat de Rule of Law zo belangrijk is? Om het Hart-Fuller debat nog eens over te doen? Of om problemen zoals: hoe moeten we omgaan met soft law; wat zijn de grenzen tussen privaatrecht en publiekrecht bij regulering van banken; hoe gaan we om met collectieve verantwoordelijkheid; moeten we het begrip `rechtspersoon’ niet herzien? Deze laatste problemen hebben betrekking op hoe juristen de wereld ordenen en regelen. Naar mijn mening is filosofische reflectie daarop van het grootste belang. Juristen struikelen over problemen die zij nauwelijks kunnen conceptualiseren laat staan oplossen. Juristen zijn nu eenmaal vergroeid met het begrippenapparaat waarmee ze werken. De begrippen uit het rechtssysteem zijn niet alleen hun onderwerp maar ook hun referentiekader. Een filosofisch perspectief kan dan heel verhelderend werken. Andersom kunnen filosofen de steriliteit van hun preoccupaties (ik denk even aan die eeuwige ” normativity of law”!) tegengaan door zich te oriënteren op de verbazingwekkende hoeveelheid fascinerende problemen die zich in het recht voordoen. En dat is, geloof me, heel wat bevredigender dan nog eens een commentaartje schrijven op een of andere `beroemde’ buitenlandse filosoof!
Om het kruisverkeer tussen jurist en filosoof nog enigszins mogelijk te maken ben ik in de redactie van RM Themis gaan zitten. Bij de internationalisering van R&R dacht ik dat dit de enige manier was om een filosofisch geluid nog enigszins in (Nederlands) juristenland te laten horen. En inderdaad zijn er inmiddels enkele rechtsfilosofische bijdragen hierin verschenen (en ja, zelfs een enkele keer, een heel themanummer in het Engels…). Toch is het niet goed mogelijk om het filosofische geluid op een consequente en systematische wijze te laten horen in de juridische bladen, zelfs niet in een geleerd magazijn als Themis. De filosofische bijdragen blijven in zo’n setting veelal incidenteel; vaak worden ze niet juridisch of niet praktisch genoeg bevonden, zeker als het taalgebruik afwijkend is van wat juristen gewoonlijk hanteren en niet alle filosofische inzendingen raken aan problemen die door juristen nu juist als nijpend worden ervaren.
De toekomst van NJLP moet naar mijn mening dan ook voor een belangrijk deel liggen in zo’n systematische verbinding tussen het (academische) juridische en het rechtsfilosofische discours. In een van de bijdragen voor de discussie wordt gewag gemaakt van de mogelijkheid een jaarboek te maken waarbij een bepaald thema door zowel juristen als filosofen wordt belicht. Prima, maar waarom een jaarboek? Waarom niet gewoon een nummer? Waarom wel themanummers rondom een beroemde buitenlander en niet over het ne bis in idem beginsel? We hoeven anderen toch niet na te praten; we kunnen zelf toch over de dingen nadenken, en daarmee de rechtsfilosofie weer tot een echte filosofie van het recht (en niet een verkapt soort politieke filosofie of ethiek) maken?
Dat is niet een terugkeer naar het oude clubblaadje van weleer, want R&R is er nooit in geslaagd zo’n verbinding tot stand te brengen. Destijds waren we daarvoor te zeer gericht op de rechtsfilosofische afdelingen van de faculteiten; weldenkende en reflexief ingestelde juristen namen we niet in de redactie op. De taalkeuze zou dan moeten afhangen van de problematiek die aan de orde wordt gesteld; bij internationaalrechtelijke problemen zal die minder Nederlandstalig zijn dan bij een probleem dat specifiek is voor het Nederlands Recht. Men kan zich voorstellen dat de eerste tijd een mix kan worden geprobeerd. Een jaargang zou dan een nummer bevatten rond de beroemde buitenlander, een nummer rond een juridisch probleem en een nummer met `spontane’ inzendingen. Na een poosje kunnen we dan bekijken welke variant het aardigst en het meest levensvatbaar is. Mocht Boom dat zonder NWO-subsidie niet meer zien zitten dan zijn er nog heel wat andere Nederlandse uitgevers die daar waarschijnlijk wel oren naar hebben.
Deze post is ook beschikbaar in: Engels