In zijn lezenswaardige column in NRC Next van 27 juni vertelt Arjen van Veelen onder de titel ‘Fraude is goed nieuws’ over de voortgang van de psychologie als wetenschap. Hoewel binnen korte tijd verschillende sociaal psychologen zijn betrapt op fraude met data, is dat volgens Arjen goed nieuws: psychologie is een volwassen wetenschap geworden, die werkt met data in plaats van vage theorieën. Daardoor kunnen de bevindingen van de psychologie eindelijk worden gefalsificeerd, en daarvan zijn de affaires van het afgelopen jaar dus een goed teken. Vergeleken met wiskunde is het volgens Van Veelen nog steeds behelpen, maar de psychologen zijn ‘al wel verder dan vakgebieden als theoretische sociologie, kunstgeschiedenis of rechtsfilosofie. Die doen niet aan experiment, maar aan opinie-met-voetnoten. Die hebben geen data. Die kunnen dus, zelfs als ze willen, niet eens met data frauderen. De Karl Popper-test moet daarom worden aangepast: het is pas wetenschap, als er fraude mee mogelijk is.’ Tot zover Van Veelen. De verwijzing naar de wiskunde is om twee redenen komisch: wiskunde doet niet aan data en Van Veelen heeft het eigenlijk over statistiek, hetgeen volgens veel wiskundigen geen echte wiskunde is.
Sinds ik als jurist en rechtsfilosoof voor een dag in de week ben benoemd bij het Institute for Computing and Information Sciences (iCIS), faculteit Wiskunde, Natuurkunde en Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen verwonder ik mij nog meer dan voorheen over de merkwaardige manier waarop wetenschappers uit allerlei richtingen spreken over data. Het lijkt de Heilige Graal te worden, waaraan ten onrechte de kwaliteit van wetenschappelijke inzichten wordt afgemeten. Binnen de informatica is het ondenkbaar dat je een databestand dat je voor wetenschappelijk onderzoek wilt gebruiken niet op een controleerbare wijze inricht en toegankelijk maakt. Dat betekent enerzijds dat je zorg draagt dat noch de data noch de manier waarop ze doorzoekbaar zijn gemanipuleerd kunnen worden en anderzijds dat anderen vergelijkbaar onderzoek kunnen doen op dezelfde datasets. Daarmee kunnen de uitkomsten van geavanceerde technieken die patronen in datasets kunnen detecteren in beginsel worden geverifieerd en gefalsifieerd. Maar dat is nog maar het begin.
Het wordt eigenlijk wetenschappelijk gezien pas interessant als aandacht wordt besteed (1) aan de manier waarop stukjes werkelijkheid zijn opgeknipt en ‘dubbelgevouwen’ om machinaal leesbaar te zijn en (2) aan de manier waarop die machinaal leesbare [vertaalde] bits en bytes met elkaar in verband zijn gebracht. Ten aanzien van beide processen is van belang de ermee gemoeide vooronderstellingen en veronderstellingen zichtbaar te maken, want die bepalen mede de uitkomst. We mogen aannemen dat statistici en empirische wetenschappers zelf goed zicht hebben op hun veronderstellingen, maar het beschrijven van de vooronderstellingen is veel lastiger. De hermeneutiek [volgens sommigen ongetwijfeld een pertinent voorbeeld van vage theorievorming] heeft laten zien dat denken, beschrijven en zelfs waarnemen niet mogelijk zijn zonder vooronderstellingen. Die vooronderstellingen zijn de noodzakelijke ‘bias’ waarmee wij in staat zijn om orde te scheppen in de wereld waarin we handelen. Geen noodzakelijk kwaad, maar een buitengewoon productieve voorwaarde voor omgang met de werkelijkheid. Cognitief psycholoog Gigerenzer geeft een aantal behartenswaardige overwegingen mee, die het idee van de ‘bias’ in een nieuw licht zetten. Zo’n ‘bias’ is volgens Gigerenzer geen gemiste kans of een wat sneue beperking van onze rationaliteit, maar biedt integendeel een duidelijke meerwaarde in vergelijking met een systeem dat altijd maar door blijft rekenen. Punt is dat een ‘bias’ of intuïtieve vooronderstelling niet neutraal is. Intuïtieve vooronderstellingen doen ertoe. Ze beïnvloeden de uitkomsten van kennisverwerving, waarnemingsprocessen en handelingspatronen.
Juristen en rechtsfilosofen moeten zich dus vooral niet gek laten maken door het data fetisjisme waardoor journalisten, marketeers, politici, beleidmakers en sommige wetenschappers zijn bevangen. Het is zaak om juist vanuit het gedachtengoed van recht en rechtsstaat scherp in het oog te houden dat ook de uitkomsten van keurig empirisch onderzoek vanuit meerdere perspectieven nader kunnen worden onderzocht en/of overgedaan. Hetgeen tot andere uitkomsten kan leiden. In de rechtszaal, maar ook bij het nemen van allerlei publiekrechtelijke besluiten, waarbij informatiegestuurde beslissystemen een steeds belangrijker rol spelen. Dat is om een veelheid van redenen onvermijdelijk en in beginsel ook een goede zaak. Het wordt een hachelijke zaak als men op grond van dit soort kennis oordelen gaat geven over burgers wier gegevens op allerlei plaatsen in allerlei databases verzameld zijn en doorzocht worden. Ook als die gegevens zijn geanonimiseerd kan uit het aggregaat kennis worden gemijnd die grote invloed kan hebben op burgers. Dan is van belang dat de wetenschappelijke analyse van dit soort kennis geen halt houdt bij data of data-analyse, maar goed kijkt naar de ‘framing’ van de data en de ‘framing’ van de zoeksystemen [om nog maar eens zo’n term te gebruiken uit de hoek van de cognitieve psychologie]. Ik durf te beweren dat empirische wetenschappers dan nog heel wat kunnen leren van goede rechtsfilosofie.
Deze post is ook beschikbaar in: Engels