SOPHIE MOMMERS (Afdeling rechtstheorie Vrije Universiteit Amsterdam)
Dat een onafhankelijke rechtspraak een noodzakelijke voorwaarde is voor een goed functionerende democratische rechtstaat lijkt evident. Een complex samenspel van maatschappelijke ontwikkelingen en verwachtingen ten aanzien van de rechtspraak zorgt er echter voor dat het realiseren van deze onafhankelijkheid minder vanzelfsprekend is. Een complicerende factor is de structurele sociale versnelling die onze maatschappij kenmerkt en die de rechtspraak niet onberoerd laat. De rechtspraak dient tegemoet te komen aan de verwachting van de burger die kwalitatief goede, maar ook snelle uitspraken wil. Tegelijkertijd moet de rechtspraak opereren binnen de kaders die gesteld worden door de wet, de Raad voor de Rechtspraak en indirect door het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit kader, in combinatie met een toenemend kritische benadering van (het functioneren van) rechters, heeft ertoe geleid dat meer expliciet wettelijke verankering en nadere concretisering van voorheen ongeschreven waarden en normen van de onafhankelijke rechtspraak noodzakelijk lijkt te zijn geworden. Gezien de verschillende externe en interne krachten die invloed uitoefenen op de rechtspraak is het echter niet alleen de vraag welke kernwaarden expliciet, maar ook impliciet, centraal gesteld worden, maar vooral of hiermee de onafhankelijkheid van de rechtspraak wel gediend wordt. Moderne kernwaarden, die refereren aan snelheid en efficiëntie, passen in deze ontwikkeling, maar lijken in tegenstelling te staan tot de klassieke kernwaarden. De klassieke kernwaarden karakteriseren de rechtspraak als rechtsstatelijke instituut, terwijl de moderne kernwaarden eerder zien op de rechtspraak als ‘bedrijf’. De spanning tussen deze twee typen zet de onafhankelijkheid van de rechtspraak onder druk en het is niet ondenkbaar dat dit een, direct of indirect, effect heeft op het gezag van de rechtspraak in de huidige maatschappij.
Comments on this entry are closed.