Door Bart van Klink en Sanne Taekema
MH17, Nederland is in rouw gedompeld. MH17, een ramp waarvan we niet weten of het een ramp mag heten. MH17, op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Met één klap kwamen 194 Nederlandse burgers om, onder wie Willem Witteveen, hoogleraar Rechtstheorie en Retorica in Tilburg en senator, samen met zijn vrouw Lidwien Heerkens en hun dochter Marit Witteveen. Met het plotselinge overlijden van Willem verliest de rechtsfilosofie een van haar meest speelse en vrije geesten. Hij is voor onze persoonlijke wetenschappelijke ontwikkeling van groot belang geweest. Met zijn creatieve invallen en zijn enorme belezenheid heeft hij ons en vele andere wetenschappers geïnspireerd, niet alleen door zijn teksten maar ook in gesprek en in discussie met hem. Het valt zwaar om over hem in de verleden tijd te moeten schrijven. We willen hem gedenken door in kort bestek terug te kijken op zijn werk aan de hand van enkele belangrijke thema’s – niet om het vervolgens terzijde te schuiven, maar juist om het in een levende herinnering te houden.[1]
Willem was een ontsnappingskunstenaar. Met humor en behendigheid wist hij zich te bevrijden uit de knellende band van conventies, omslachtige procedures en vervelende regeltjes waarop hij stuitte in de politiek, het recht, het universitaire bestuur en de wetenschap. In toenemende mate nam hij afstand van de wetenschap, althans van de ernstige wetenschap zoals die meestal wordt bedreven met uitvoerige notenapparaten, scherpe analyses en ferme stellingnames. Liever benaderde hij onderwerpen op een verhalende manier waarbij hij verschillende tegengestelde stemmen aan het woord liet en met elkaar confronteerde om eenzijdigheden en beperkingen aan beide zijden bloot te leggen. ‘Uit de botsing der meningen ontspringt de waarheid’ was een van zijn favoriete zegswijzen. In het rijk van de retorica voelde hij zich het meest thuis. Willem probeerde uit bestaande kaders te breken en nieuwe verbanden te leggen, tussen wetenschap en praktijk, recht en literatuur, empirie en normatieve beschouwing. Vanaf zijn proefschrift De retoriek in het recht uit 1988 was hij gefascineerd door stijlfiguren in het politieke, juridische en wetenschappelijke taalgebruik en hij maakte daarvan zelf bij het schrijven gretig gebruik: de grap, de hyperbool, de drieslag, de antithese, beeldspraak, sprekende voorbeelden en verhalen.[2] Van deze stijlfiguren was de metafoor zijn favoriet. Geregeld besteedde hij aandacht aan Plato’s metafoor van het schip van staat.[3] Hij vergeleek de politiek ook met een theater.[4] In De denkbeeldige staat geeft hij aan dit beeld een kritische draai: volgens Witteveen is het politieke bestel verworden tot een toneelstuk waarin een van de hoofdrolspelers (de burger) zijn rol is kwijtgeraakt en in de zaal is gaan zitten, terwijl de overige spelers (politici en bestuurders) onverstoord doorgaan met de voorstelling. Hij zag het als zijn missie om de burger weer bij de politiek te betrekken.[5] Het huis van de rechtsstaat was een beeld dat vaak terugkeerde in zijn teksten en in zijn colleges. “De rechtsstaat is een huis met vele woningen,” zo schreef hij in een voorstudie voor de WRR.[6] Wij zullen in het navolgende enkele kamers in het denken van Willem langslopen, om verschillende contouren te schetsen van het huis waaraan hij werkte.
[BvK:] Ik herinner mij nog goed dat ik eind jaren 90 met hem en Maria IJzermans naar Stockholm reisde. We gingen daarheen om inspiratie op te doen voor het opzetten van een nieuw vak: de Oefenrechtbank. Willem vroeg mij: “Is dit je eerste vliegreis?” Dat klopte, en ik vond het heel spannend. In gezelschap van Ankie Broekers-Knol, toenmalig directeur van de Moot Court in Leiden en zijn latere collega in de senaat, en haar rechterhand, Marjon Neleman, spraken we met enkele gezaghebbende figuren op het gebied van de retorica: de steile professor Kurt Johannesson in zijn ivoren torentje op de heuvel van Uppsala, en de dynamische wetenschapper-ondernemer Mikael Persson, die met de retorica goed geld wist te verdienen. We dronken gezellig een wijntje met de Leidse dames in Gamla Stan, terwijl de avond vroeg inviel, want het was midden in de winter.
DE KAMER VAN DE DEMOCRATISCHE RECHTSSTAAT
De eerste kamer in het huis van Witteveen is meteen een van de grootste kamers, de democratische rechtsstaat. Het is de studeerkamer, waarin hij vaak verbleef om na te denken, te schrijven en klassieke teksten te lezen, van Plato, Montesquieu, Vico, Fuller, Arendt en vele andere grote denkers. Het is een enorme kamer, haast een huis op zich, met hoge muren en een plafond geschilderd in hemelsblauw, verwijzend naar de oneindigheid. Het is, om eerlijk te zijn, een beetje een rommeltje. De boekenkasten puilen uit. De denkbeeldige meubelstukken – een bonte verzameling gebruiken, regels en beginselen – zijn er op en naast elkaar gestapeld. Een eenheid is het niet, maar dat vond Willem juist de charme ervan. Willem beschouwde de democratische rechtsstaat als een verzameling van gezaghebbende gezichtspunten (ofwel topoi), die in de loop van de tijd aan het gedachtegoed van de rechtsstaat waren toegevoegd, en die soms met elkaar botsen en soms elkaar versterken. Willem was voortdurend bezig de meubelstukken te schikken en te herschikken. Hij beschouwde het project van de democratische rechtsstaat als principieel onvoltooid. In de voorstudie voor de WRR voegde hij een belangrijke component hieraan toe: de idee van rechtsstatelijkheid. Rechtsstatelijkheid omvat een hele verzameling kwaliteitseisen die de voortgaande democratisering in de samenleving moet bevorderen. Willem hechtte veel waarde aan de participatie van de burger en aan de openbaarheid en controleerbaarheid van het bestuurshandelen. In zijn overtuiging is niet alleen de overheid aan deze eisen gebonden, maar ook andere machtige organisaties of instellingen: “Als de rechtsstatelijk opererende overheid de vrijheid van de burgers zoveel mogelijk moet respecteren, waarom zou dat dan niet moeten gelden voor een onderneming, een onderwijsorganisatie of een zorginstelling?”[7] In de huidige tijd, waarin organisaties buiten de overheid steeds meer macht krijgen, is dat een belangrijk gezichtspunt.
[BvK:] Tijdens de WRR-voorstudie, die tegen de achtergrond van de aanslag van 9/11 werd uitgevoerd, hadden Willem en ik stevige discussies over de rechtsstaat. In mijn betoog had ik aangevoerd dat de rechtsstaat bij de bestrijding van terrorisme niet altijd binnen rechtsstatelijke grenzen kan opereren. Willem bestreed dat: “De overheid moet effectief en snel optreden tegen terroristische activiteiten maar dat optreden moet zelf gebaseerd zijn op onze wetten, het moet proportioneel zijn, er moet politiek leiding aan worden gegeven en die politieke leiding moet achteraf, als de dreiging voorbij is, ook in het openbaar verantwoording afleggen aan een democratisch gekozen orgaan.”[8] Tegelijk erkende hij dat een fundamentalist die de wens heeft een ander te doden of met een vliegtuig een gebouw binnen te vliegen, zich buiten de gemeenschap van gelijke en vrije burgers plaatst. Hij besloot onze dialoog met de woorden: “Zo zet de innerlijke dialoog zich voort en word ik nog tussen twee polen heen en weer getrokken. Ik ben er nog niet uit maar zet toch een punt achter onze dialoog.”[9]
DE WETGEVINGSKAMER
In de kamer van de democratische rechtsstaat is is een aparte nis gebouwd voor de wetgeving. Deze nis, waar Willem graag verbleef, is gaandeweg de tijd zozeer uitgebreid en uitgebouwd dat het een zelfstandige kamer is geworden. Van de oude meubelstukken die de vorige bewoners erin hadden gezet, wilde hij langzamerhand af en hij verving ze door een meer eigentijds ontwerp. Willem verzette zich tegen de gedachte dat wetgeving een instrument is dat naar believen door de machthebbers kan worden ingezet om het gedrag van burgers te sturen. In plaats daarvan vatte hij wetgeving op als een communicatiemiddel tussen overheid en burger. Om waarde te kunnen hebben, moet de wet volgens hem “tegelijk effectief zijn ten opzichte van de door de wet beoogde normadressaten en oriëntatiepunten bieden voor degenen die bij de interpretatie van de wet (…) betrokken zijn.”[10] Is aan beide vereisten voldaan, dan sprak hij van “symboolwerking”. Wetgeving kon in zijn opvatting alleen werken, als deze kenbaar is voor burgers, in een voor hen begrijpelijke taal is geschreven en aansluit bij hun eigen praktijken en de daaraan ten grondslag liggende waarden. Wetgeving is een interactief proces waarbij burgers, zowel bij de totstandkoming als bij de uitvoering en uitleg van de wet, betrokken blijven om betekenis te geven aan de wettelijke normen.[11] Willem was geen studeerkamergeleerde. Hij kwam geregeld zijn kamer uit om als prominent PvdA-politicus en senator actief mee te denken over de inhoud van de wetgeving, waarbij de door hem geformuleerde rechtsstatelijke kwaliteitseisen het uitgangspunt vormden. Hij zette zich in voor de minder bedeelden en minder kansrijken in de samenleving en kwam op voor de vrijheid van de burger, in een tijd waarin gezagsdragers juist de vrijheid willen beknotten in naam van veiligheid.
De wet is er, er is altijd een wet
En de wet is er ook niet, want raakt vergeten.[12]
DE KAMER VAN HET INTERACTIONISME
Ook in deze kamer beginnen we onze verkenning bij de boekenkast, waar we banden van Fuller, Moore en Llewellyn vinden. Lon Fuller was een door Willem bijzonder gewaardeerde rechtsfilosoof, natuurlijk om de mooie parabels (Koning Rex en de zaak van de Speluncean Explorers), maar vooral vanwege zijn interactionistische rechtsbegrip.[13] Willem voelde zich daar sterk mee verwant, omdat het interactionisme het recht als een communicatief fenomeen beschouwt. Recht wordt gevormd in de onderlinge interacties tussen mensen waarbij wederzijdse verwachtingen ontstaan. Met het interactionisme kon Willem ook de sociale context van het recht een plaats geven. Recht is een sociale praktijk, die bestaat uit de activiteiten van mensen, en een puur juridisch-dogmatische benadering daarvan voldoet niet. Willem deed hier een beroep op de rechtsantropologie van Sally Falk Moore: het recht heeft zijn volle betekenis pas in de praktijk van alledag, in wat mensen zelf met het recht doen. Ook het Amerikaanse rechtsrealisme is hier een belangrijke bron, omdat dat oog had voor de verbinding tussen recht en samenleving en zocht naar manieren waarop het recht een zinvolle bijdrage aan maatschappelijke vraagstukken kon leveren. Het rechtsrealisme zag hij, in navolging van Twining, als een brede, veelstemmige beweging, waarbij hij de meer extreme denkers, regelsceptici, ontmaskeraars van de macht, of positivistische rechtssociologen, niet volgde. Zijn favoriete rechtsrealist was Karl Llewellyn, met een excentrieke stijl, maar de ontwikkelaar van een bruikbare rechtsvindingstheorie: de ‘Grand Style’.[14] Voor Willem was een belangrijke component ‘situation sense’, het beschouwen van een brede reeks feiten om tot een afgewogen oordeel te komen. Zo’n methode paste bij hem: praktijkgericht, niet deductief, zonder een vast protocol, maar met aandacht voor de context. Recht in Willems interactionisme is contextueel bepaald en steeds in beweging; het wordt voortdurend gevormd en hervormd in de toepassing en de betekenis die mensen onderling eraan geven.
De kamer van het interactionisme is ook te zien als een van een serie van drie erkers in een grotere zaal, want meestal combineerde Willem het interactionisme met twee andere sterke posities, die van het positivisme en het natuurrecht. De verbinding tussen deze drie vult zeker een eetzaal in het huis, waarin een grote tafel staat met daaraan een verscheidenheid aan denkers die allemaal de moeite van het bestuderen waard zijn: de zaal van het perspectivisme.
DE ZAAL VAN HET PERSPECTIVISME
Perspectivisme beschreef Willem als een houding, het wisselen van standpunt om vanuit die andere hoek het probleem opeens anders te zien. Een perspectief, of een sterke positie, is een bron van argumenten om een onderwerp te benaderen. Zulke perspectieven hebben overtuigingskracht, maar zijn eenzijdig: voor een afgewogen beeld is het nodig ook vanuit andere perspectieven te kijken. Willems benadering van het perspectivisme was geworteld in de retorica: hij zag het als methode om zowel in het onderwijs als in onderzoek argumenten op het spoor te komen. Het vormt dan ook de centrale invalshoek voor zijn inleidingsboek De geordende wereld van het recht.[15] Perspectivisme gaf hem ook de mogelijkheid de vele stemmen die hij interessant vond allemaal te laten horen, zonder te hoeven kiezen tussen Plato of Pettit, Derrida of Dewey, Vico of Voltaire, Machiavelli of Montesquieu, Hart of Hegel.[16] Daarbij had hij overigens een voorkeur voor de klassieke denkers boven de hedendaagse: hij vond voor ieder thema inspirerende gedachten in de filosofen van de oudheid, het humanisme en de Verlichting. Vaak koos hij ervoor een minder bekend perspectief extra te belichten, het interactionisme in de rechtstheorie in plaats van positivisme en natuurrecht en het republicanisme in de politieke theorie in plaats van liberalisme en communitarisme. Hij had oog voor de eenzijdigheden van al deze benaderingen, maar wees ze daarom niet af. Op de tafel ligt de waarheid als een diamant, alleen is voor elk van de tafelgenoten slechts een facet zichtbaar, en we weten dus niet zeker hoe de diamant er precies uitziet.
[ST:] In de gang op weg naar de volgende kamer zie ik het portret van een jonge vrouw, Willemijn Wibaut genaamd, eeuwig als stagiaire aan juridisch adviesbureau Cicero verbonden. Hoewel ze niet bestaat, staan wel twee bijdragen aan de bundel Verbeeldingsmacht op haar naam: Willem kon zijn vele stukken niet allemaal onder eigen naam kwijt, maar wilde toch graag over Campert en Krol schrijven.[17]
DE LIBERAL ARTS-KAMER
We komen aan in de laatste kamer: Liberal Arts. Een van de wapenfeiten van Willem op onderwijsgebied was de oprichting van de Liberal Arts-opleiding in Tilburg, waarin zijn brede belangstelling ook in een onderwijsprogramma werd vertaald en waar hij studenten liet kennismaken met de verschillende tradities en grote denkers.[18] Liberal Arts wordt vaak gezien als een brede opleiding waarin alle wetenschapsgebieden een plaats hebben, maar strikt genomen is het een breder begrip: ook de kunsten horen een plaats in een Liberal Arts-curriculum te hebben. De combinatie van wetenschap en kunst is tekenend voor Willem: niet alleen schilderde en tekende hij veel in zijn vrije tijd en dichtte hij tijdens Kamervergaderingen, hij probeerde ook het literaire in de wetenschap te vinden, en het wetenschappelijke in de literatuur. Het terrein van recht en literatuur was een vruchtbare bron: om de talige aspecten van het recht te onderzoeken, om literaire verbeelding van juridische thema’s te bestuderen en om andere vormen te vinden voor het uitdrukken van gedachten over het recht. Wat opviel aan Willems werk waren de speelse zinnen en de levendige beelden die hij gebruikte. Hij had weinig geduld voor de conventies van het juridisch academische schrijven en kon zich vrolijk maken over de uitwassen van bureaucratisch en wettelijk taalgebruik. Tijdens de laatste keer dat hij lesgaf bij de cursus Recht, taal en literatuur[19] gaf hij een inleiding over zijn nieuwe boek, De wet als kunstwerk,[20] waarin hij zeker vijf minuten besteedde aan het vol vuur voordragen van de definitiebepaling van de sigaret.
[ST:] In de periode van het Pionierproject over idealen, onder leiding van Wibren van der Burg, was Willem niet alleen een enthousiaste deelnemer aan alle discussies en activiteiten. In het diepste geheim schreef hij, ergens eind jaren negentig, samen met drie aio’s aan een kettingroman, een vorm die door Dworkin naar de rechtstheorie was vertaald, maar die Willem als detective wilde uitvoeren. Martha Hartkamp, net aio geworden, raakt verwikkeld in een moordzaak op de Tilburgse campus. Zo portretteerde Willem zichzelf (gezien door de ogen van Maurits Barendrecht): “Naast Schoordijk dook zijn collega Willem Witteveen op, die een duister vak beoefende dat ‘encyclopedie van de rechtswetenschap’ heette en door Willem werd opgevat als vrijbrief om overal een mening over te ventileren.”[21]
Aan het einde gekomen van deze onvermijdelijk onvolledige rondgang door het huis van Willems denken, kunnen we ons afvragen waar zijn speelsheid en voorliefde voor de kunsten vandaan kwamen. Hoe lukte het hem om van zoiets prozaïsch als wetgeving poëzie te maken? Waarom was hij wars van hokjesdenken en probeerde hij het schijnbaar onverenigbare te verenigen? Vanwaar zijn fascinatie voor de buitenkant van de binnenkant? Op psychologisch niveau zou je het als een manier kunnen zien om de ernst van het leven hanteerbaar te maken. De anders ondragelijke zwaarte van het bestaan vraagt, ter compensatie, om lichtheid en luchtigheid. Tegelijk is het een retorische strategie om gestolde overtuigingen in de wetenschap en de politiek weer vloeibaar te maken en de betrekkelijkheid en voorlopigheid van onze denkconstructies te laten zien. In zijn gedicht ‘Over het bestaan en de werking van de wetten’ verwijst Willem naar “de briljante geleerde” Fuller, “die de wet vergeleek met het ontwerp voor een huis / dat een architect op zijn sterfbed / zijn kinderen nalaat, onaf helaas / slechts in grote trekken kenbaar.”[22] En dat geldt ook voor het werk van Willem Witteveen: onaf helaas en slechts in grote trekken kenbaar.
Een iets ingekorte versie van ons In Memoriam wordt binnenkort gepubliceerd in NJLP. Wij danken onze collega’s Wouter de Been, Wibren van der Burg en Thijs Jansen voor hun suggesties en commentaar op een eerdere versie van deze tekst.
[1] Willem Witteveen wordt ook herdacht in onder meer: Maurice Adams, Ernst Hirsch Ballin en Anne Meuwese, ‘In Memoriam: Willem Johannes Witteveen. Rotterdam 5 mei 1952 – Hrabove (Oekraïne) 17 juli 2014’, Nederlands Juristenblad 15-8-2014, 89/28, 2014, p. 1931-1934; Folkert Jensma, ‘Willem Witteveen was verdediger rechtsstaat’, NRC Handelsblad, 21 juli 2014; en Monika Sie Dhian Ho en Paul Kalma, ‘In Memoriam Willem Witteveen’, te vinden op http://www.wbs.nl/opinie/all/memoriam-willem-witteveen.
[2] W.J. Witteveen, De retoriek in het recht. Over retorica en interpretatie, staatsrecht en democratie (diss. Leiden), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1988.
[3] Zie onder meer M.A.P. Bovens en W.J. Witteveen (red.), Het schip van staat. Beschouwingen over recht, staat en sturing, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1985.
[4] W.J. Witteveen, Het theater van de politiek. Publieke retorica en de paspoortaffaire, Amsterdam: Amber 1992.
[5] Willem Witteveen, De denkbeeldige staat. Voorstellingen van democratische vernieuwing, Amsterdam: Amsterdam University Press 2000.
[6] Willem Witteveen en Bart van Klink (met bijdragen van Wouter de Been en Peter Blok), De sociale rechtsstaat voorbij. Twee ontwerpen voor het huis van de rechtsstaat (WRR-serie Voorstudies en achtergronden V 116), Den Haag: Sdu Uitgevers 2002, p. 42.
[7] Witteveen en Van Klink 2002, a.w., p. 59.
[8] Witteveen en Van Klink 2002, a.w., p. 224.
[9] Witteveen en Van Klink 2002, a.w., p. 228.
[10] W.J. Witteveen, ‘De jacht op de wet’, in: W.J. Witteveen, P. van Seters en G. van Roermund (red.), Wat maakt de wet symbolisch?, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, p. 115-135, p. 117.
[11] Zie onder meer W.J. Witteveen, ‘Twee communicatiemodellen en het bereik van de wet’, in: W.J. Witteveen, H.D. Stout en M.J. Trappenburg (red.), Het bereik van de wet, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1992, p. 13-42.
[12] Uit: ‘Over het bestaan en de werking van de wetten’, in: Willem Witteveen, Tijdens de werkzaamheden, buiten de orde. De wetgeversgedichten, Tilburg: Wolf Legal Publishers 2007.
[13] Zie Willem J. Witteveen en Wibren van der Burg (red.), Rediscovering Fuller. Essays on Implicit Law and Institutional Design, Amsterdam: Amsterdam University Press 1999.
[14] Zie onder meer: W.J. Witteveen, ‘Realist Idealism and the Rule of Law’, in: W. van der Burg en S. Taekema (red.), The Importance of Ideals, Bruxelles: Peter Lang 2004, p. 117-145.
[15] W.J. Witteveen, De geordende wereld van het recht. Een inleiding, Amsterdam: Amsterdam University Press 1996.
[16] Zo was Willem betrokken bij de vertalingen van zowel De L’Esprit des Lois van Montesquieu (Boom 2006) als Grundlinien der Philosophie des Rechts van Hegel (Boom 2014). Zie ook het nog te verschijnen De wet als kunstwerk, Amsterdam: Boom.
[17] Willemijn Wibaut, ‘Iemand stelt de vraag. Over: Remco Campert, Iemand stelt de vraag’, en ‘Een stemmenroman. Over: Gerrit Krol, Maurits en de feiten’, in: Willem Witteveen en Sanne Taekema (red.), Verbeeldingsmacht. Wat juristen moeten lezen, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2000, p. 95-99 en 205-208.
[18] Ook in de colleges op VIU in Venetie was deze brede benadering te vinden. Zo gaf hij in het eerste jaar, samen met Odile Heynders, Alkeline van Lenning en Sanne Taekema, de collegereeksen Imagining Rhetoric en Approaching Justice vanuit filosofisch, juridisch, literair en sociaalwetenschappelijk perspectief.
[19] SSR zomercursus, 25-27 juni 2014, Middelburg. Willem was vanaf de eerste editie een van de docenten en gaf onder meer een onderdeel over bureaucratie aan de hand van Kafka en Matsier.
[20] In dit boek, dat binnenkort verschijnt bij Boom Filosofie, zijn verschillende nomoi (columns over wetgeving) bijeengebracht die hij schreef voor het tijdschrift RegelMaat.
[21] Vermoorde Idealen. Een kettingroman (Een Martha Hartkamp Mysterie). Door Pionier en exclusief voor Pionier. Willem schreef het samen met Wouter de Been, Timon Oudenaarden en Sanne Taekema.
[22] Witteveen 2007, a.w.
Comments on this entry are closed.